“J’ai décidé d’être heureux parce que
c’est bon pour la santé.”
c’est bon pour la santé.”
Voltaire
In de gloed van de houtkachel ligt
Romeo achter me op het blauwe bankje. Het bankje dat tijdens de verhuizing niet
door de deuropening van mijn atelier paste waar ik het vooraf bedacht had, waardoor ik
het terug wilde brengen naar degenen van wie ik het gekregen had. Maar Romeo
ligt er zo lief in als ik aan de keukentafel zit te schrijven. En je kunt niet alles
voorzien... Sterker nog, je voorziet als mens in dit leven vrijwel niets, dat lijkt maar zo!
Het is de illusie die ons laat denken
dat we in de hand hebben wat er met ons gebeurt. Het is
immers voor je eigen bestwil dat ze in het ziekenhuis vijf keer moeten prikken
om je diepliggende aderen te vinden om wat bloed af te nemen. Je moet niks zegt Raymond, mijn huisarts,
je mag naar het ziekenhuis om
geopereerd te worden… Het deed er niets toe wat ik dacht
in dat smalle bed in kamer B254 met uitzicht op de parkeerplaats of wat ik vond
van de nachtverpleegster die nukkig mijn bloeddruk kwam meten of hoe ik de
opname deze tweede keer in vergelijking met de eerste beleefde… Want kankervrij mag ik nu heten! Nooit
beseft dat dit een bevrijd gevoel geeft terwijl ik alleen maar terug ben bij
waar ieder gezond mens zich bevindt... Of niet? De twee kankertumoren zijn uit
mijn borst verwijderd en er is nogmaals een okseltoilet gedaan waardoor ik in
mijn rechterarm weinig tot geen lymfeklieren (en helaas gevoel) meer heb. Hoera!
Hoera? Omgaan met een ziekte is wezenlijk
niets anders dan verplicht de grenzen van wat je kunt verdragen oprekken. Verleggen
klinkt te vriendelijk. Want ze trekken aan je als aan een elastiek. Je hebt
je maar uit te rekken en mee te veren en te hopen dat de veerkracht in het elastiek blijft en
ze je aan de andere kant niet loslaten zodat je achterover valt of het ding
in je gezicht knalt. Pijn moet je verdragen. Jij wilt toch beter worden? Degene
zijn die je was voordat je kanker had? Maar het is een bittere pil dat niemand
je vertelt dat je nooit meer zult zijn wie je was vóór je ziek werd. Dat kan namelijk niet meer: ziek zijn doet iets fundamenteels met je. Iets wat maakt dat je voorgoed verandert, veel meer dan je zou
doen als je niet ziek was geworden. En hier kun je als denkend mens weer van
alles van vinden. Gedachten aan verspillen. Tegen strijden. Gevoelens van
boosheid en onrecht over op laten lopen enz. Maar dat is té vermoeiend. Ik doe het dus niet meer en dat komt zo:
De dag van de operatie lag ik urenlang
en nuchter te wachten met een pijnlijk ijzerdraadje in mijn borst - dat de
chirurg ’s ochtends had aangebracht om tijdens de operatie de tumoren te lokaliseren - tot ik geholpen zou worden en terwijl ik daar lag, veranderde
er iets in mij. Ik had geen keus te gaan wandelen met Romeo&Régis of te eten met vrienden of wat dan ook maar het gaf niet meer. Ik transformeerde op de een of andere manier van iemand die eigenlijk
ontzettend verwend was omdat ik tot dan toe weinig écht nare fysieke dingen had meegemaakt naar iemand die in korte tijd allerlei
nare, pijnlijke en vervelende dingen had moeten ondergaan. Misschien omdat ik
door het uitstellen van mijn operatie bijna 24 uur niet gegeten had. Misschien omdat de chemo mijn hersenen aangetast
heeft. Misschien omdat het herfst was en alles van kleur verschiet. Misschien om wat voor reden dan ook. Maar ik rolde op dat bed door die ziekenhuisgang als een slang
die haar oude huid verloor - vergeef me de weinig originele metafoor - en prikte iedere
illusie door
over het uitoefenen van enige vorm van invloed op of macht over mijn lot en mijn leven.
Vlak voordat ik eindelijk de koude
operatiekamer in gereden werd, glimlachte ik dankbaar. Wat zou het leven voortaan
makkelijk worden! Wat er ooit in mijn leven nog
met me zou gebeuren, ik zou berusten, terugdenken aan deze tijd, op mijn tanden bijten en het
doorstaan. Door deze meest bizarre maanden uit mijn leven; afscheid van oude vrienden, Lochem
en Nederland, vier verhuizingen van noodopvang naar noodopvang, mijn
eerste operatie, chemotherapie, emigreren en een hoop gedoe met banken,
verzekeringen en de bijna grotesk bureaucratische manier van leven van de
Fransen (ik houd enorm van ze, hoe moet ik de grote inefficiëntie van het dagelijks leven hier anders noemen?) was ik in
dat smalle bed op die lange onpersoonlijke gang waar wij patiënten in een rijtje als coupés in een
treintje lagen te wachten op wat komen zou, plotseling een lankmoedig mens geworden.
Lankmoedig met de geur van verbrande lavendel, de zachtheid van de vacht van
mijn honden met hier en daar grijze stugge haren en de bitterzoete smaak van verse
pizza met ambachtelijke schimmelkaas en Morvanse honing.